Wat altijd is geweest, het waaien van de geest,
gebeurt aan ons vandaag.

Dat vuur van het begin, wij ademen het in,
Gods woord dat antwoord vraagt.
Die in de stilte sprak, het noodlot onderbrak
en baande nieuwe wegen,
Hij is nog niet verstomd, Hij zoekt naar ons, Hij komt
in mens na mens ons tegen.

Het meeste gaat voorbij,
maar meer en meer wordt Hij

de toekomst die ons wacht.
Bij Hem is geen verraad, Hij zelf heeft ons gemaakt,
Hij peilt en proeft ons hart.
Wij leven zijn bestaan, zijn ongekende naam
aanschouwen wij van verre.
Zijn zwijgen is van goud, zijn woord is ons behoud
in leven en in sterven.

Als alles is volbracht zal Hij voor ons een stad
van brood en spelen zijn.
De stok die ons regeert, de dood zal zijn gekeerd,
wij zullen mensen zijn.
Hij geeft een nieuw gezicht aan duisternis en licht
aan alles wat wij deden.
Hij maakt zijn woorden waar, wij spreken met elkaar
een taal van hoop en vrede.

tekst: Huub Oosterhuis

melodie: Bernard Huijbers

Toegelicht: Wat altijd is geweest …

(door dr. Oane Reitsma, predikant van de Regenboogkerk Hilversum)

Dit pinksterlied van Huub Oosterhuis is sinds 1967 in verschillende, vooral katholieke, liedbundels verschenen en in 2005 in Tussentijds. Het heeft verschillende tekstvarianten en melodieën gekend. Die uit het Liedboek-2013 wijkt enigszins af van die van Tussentijds. Dat dit lied in de breedte van de kerk (nog) niet tot de meer bekende pinksterliederen hoort, wekt verbazing, omdat het alle kenmerken vertoont van waar een mooi kerklied aan voldoet: een goed te zingen melodie en rijke, aansprekende beeldspraak.

Lied van vandaag en morgen

De ondertitel van het lied is ‘lied van vandaag en morgen’. Echter, het begint al in het verste verleden (’wat altijd is geweest’), of beter gezegd: van eeuwigheid aan bij God. Alle tijden, die ‘van den beginne’, die van hier en nu, en die van Gods toekomst worden in dit lied samengebald op de pinkstermorgen. Theologisch wijst dat naar de Geest die over de wereld wordt uitgestort, maar al vanaf het begin bij God is. Zo blijft Gods eeuwigheid een vertrouwde basis onder alle tijden die wij meemaken.

De eerste strofe gebruikt de klassieke Bijbelse beelden voor de Geest: wind en vuur. Verrassend is dat de mensen niet alleen de wind van Gods geest inademen, maar ook het vuur, zodat hun gelovig hart in hartstocht ontbrandt. Als we ons afvragen waar die geest dan te vinden is, geeft het lied vele antwoorden, omdat die geest niet op één plek te vinden is: hij is in de stilte, maar ook in de mensen die we tegenkomen.

Eigenlijk representeert iedere strofe één fase in de tijd. Strofe 1 gaat over de tijden dat God in de stilte sprak (de paasnacht ook!) en de Geest die actief naar ons zoekt – wij hoeven niet eens op zoek naar hem. Strofe 2 gaat over ons, hier en nu. Het vertelt ons dat de toekomst (die ons verwacht! – niet die ‘wij verwachten’) meer en meer in ons komt, als wij ‘zijn bestaan’ leven. Met andere woorden: de Geest werkt in ons aan Gods nieuwe wereld. En strofe 3 gaat over ‘als alles is volbracht’, dat wij dan alleen een taal van hoop en vrede met elkaar spreken en Hij een nieuw gezicht geeft aan wat nu duister is en licht.

De Geest en Christus

De Geest waarvan in dit lied sprake is, is de Geest die door God wordt uitgezonden, maar is ook heel sterk de Geest van Jezus Christus. In alle drie de coupletten zijn er impliciete verwijzingen naar Christus: die ons als mens tegenkwam, die wij na zijn hemelvaart ‘van verre aanschouwen’ en die zei: ‘alles is volbracht’ en zijn woorden waar maakte. Zo blijven Vader, Zoon en Geest in dit lied nauw verbonden, op een Bijbels-poëtische manier – al heeft het Liedboek ervoor gekozen dat uitdrukkelijker te maken door ‘Geest’ met een hoofdletter te schrijven. Wellicht had Oosterhuis het nog breder bedoeld dan alleen Bijbels-theologisch.

Behalve naar het Nieuwe Testament zijn er ook talloze verwijzingen naar het Oude Testament: God spreekt zonder geluid (Ps. 19), Hij peilt ons hart (Ps. 139), de stok die ons regeert zal zijn gebroken (Jesaja 9:3).

Hoewel de geest in ons werkt, maakt dat de mens niet passief, integendeel: Gods woord vraagt (ons) antwoord (strofe 1). De Geest zet ons daartoe aan.

Melodie

Hoewel de melodie (van Bernard Huijbers) in eerste instantie voor psalm 19 geschreven is, en dus niet voor dit lied, kan ik mij toch niet aan de indruk onttrekken dat in de beweeglijkheid ervan de vlammen van het pinksterfeest terug te herkennen zijn.

Het Liedboek geeft al een volgorde voor wisselzang aan (voorzang-allen), maar die kan ook gerust anders. Daarbij moet men in de gaten houden dat ieder couplet steeds uit vier maal drie regels bestaat, waarbij het eerste, tweede en vierde ‘blokje’ steeds precies dezelfde melodie hebben. Alleen het derde blokje van drie regels is anders, maar is een variant op die eerste melodie. De tekst kan leidend zijn bij een goede verdeling tussen voorzanger en gemeente, mannen en vrouwen, links en rechts, kinderen en volwassenen, enzovoorts. Wees daarin creatief, dan gaat de Geest nog alleen nog maar meer waaien.

Dit artikel is overgenomen van de website van de Protestantse Kerk Nederland.